rangschikken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | rangschik | rangschikte | heb gerangschikt |
jij, je, u | rangschikt | rangschikte | hebt gerangschikt |
hij, zij, het | rangschikt | rangschikte | heeft gerangschikt |
wij | rangschikken | rangschikten | hebben gerangschikt |
jullie | rangschikken | rangschikten | hebben gerangschikt |
zij, ze | rangschikken | rangschikten | hebben gerangschikt |
PresensBeta
Example presens sentences for Rangschikken with some of the pronouns.
- Ik rangschik de boeken op genre.
- Hij rangschikt de bloemen in een vaas.
- Wij rangschikken de bestellingen op datum.
- Jullie rangschikken de meubels in de woonkamer.
- De studenten rangschikken de experimenten volgens de resultaten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Rangschikken with some of the pronouns.
- Ik rangschikte de brieven op volgorde.
- Hij rangschikte de schilderijen in een galerij.
- Wij rangschikten de ingrediënten per recept.
- Jullie rangschikten de dossiers op prioriteit.
- De vrijwilligers rangschikten de donaties in dozen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Rangschikken with some of the pronouns.
- Ik heb de documenten netjes gerangschikt.
- Hij heeft de foto's naar grootte gerangschikt.
- Wij hebben de namen alfabetisch gerangschikt.
- Jullie hebben de taken efficiënt gerangschikt.
- De medewerkers hebben de producten op categorie gerangschikt.