kleumen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kleum | kleumde | heb gekleumd |
jij, je, u | kleumt | kleumde | hebt gekleumd |
hij, zij, het | kleumt | kleumde | heeft gekleumd |
wij | kleumen | kleumden | hebben gekleumd |
jullie | kleumen | kleumden | hebben gekleumd |
zij, ze | kleumen | kleumden | hebben gekleumd |
PresensBeta
Example presens sentences for Kleumen with some of the pronouns.
- Ik kleum in de kou.
- Jij kleumt altijd als het buiten vriest.
- Hij kleumt in zijn dunne trui.
- Wij kleumen samen onder de deken.
- Zij kleumen op het ijs tijdens het schaatsen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Kleumen with some of the pronouns.
- Ik kleumde in de kou toen ik buiten liep.
- Jij kleumde altijd als het buiten sneeuwde.
- Hij kleumde in zijn dunne trui terwijl hij naar school fietste.
- Wij kleumden samen onder de deken tijdens de storm.
- Zij kleumden op het ijs terwijl ze hockey speelden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Kleumen with some of the pronouns.
- Ik heb gekleumd in de kou.
- Jij hebt altijd gekleumd als het buiten vroor.
- Hij heeft gekleumd in zijn dunne trui.
- Wij hebben samen gekleumd onder de deken.
- Zij hebben gekleumd op het ijs tijdens het schaatsen.