bedruppen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bedrup | bedrupte | heb bedrupt |
jij, je, u | bedrupt | bedrupte | hebt bedrupt |
hij, zij, het | bedrupt | bedrupte | heeft bedrupt |
wij | bedruppen | bedrupten | hebben bedrupt |
jullie | bedruppen | bedrupten | hebben bedrupt |
zij, ze | bedruppen | bedrupten | hebben bedrupt |
PresensBeta
Example presens sentences for Bedruppen with some of the pronouns.
- Ik bedrupp
- Jij bedruppt
- Hij/Zij/Het bedruppt
- Wij bedruppen
- Jullie bedruppen
- Zij bedruppen
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bedruppen with some of the pronouns.
- Ik bedroopte
- Jij bedroopte
- Hij/Zij/Het bedroopte
- Wij bedroopten
- Jullie bedroopten
- Zij bedroopten
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bedruppen with some of the pronouns.
- Ik heb bedrupp
- Jij hebt bedrupp
- Hij/Zij/Het heeft bedrupp
- Wij hebben bedrupp
- Jullie hebben bedrupp
- Zij hebben bedrupp