samenroepen

Conjugations List of Samenroepen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikroep samenriep samenheb samengeroepen
jij, je, uroept samenriep samenhebt samengeroepen
hij, zij, hetroept samenriep samenheeft samengeroepen
wijroepen samenriepen samenhebben samengeroepen
jullieroepen samenriepen samenhebben samengeroepen
zij, zeroepen samenriepen samenhebben samengeroepen

Presens
Beta

Example presens sentences for Samenroepen with some of the pronouns.

  • Ik roep de studenten samen voor een vergadering.
  • Jij roept de kinderen samen in de klas.
  • Hij roept de werknemers samen voor een spoedoverleg.
  • Zij roept haar vrienden samen voor een feestje.
  • Wij roepen de buurtbewoners samen om problemen te bespreken.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Samenroepen with some of the pronouns.

  • Vroeger riep ik mijn vrienden altijd samen om buiten te spelen.
  • Toen ik het alarm hoorde, riep ik iedereen onmiddellijk samen.
  • Hij riep de medewerkers regelmatig samen voor een update.
  • Zij riep de kinderen vaak samen om een verhaal voor te lezen.
  • Wij riepen de buurtbewoners bijeen toen er een probleem was.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Samenroepen with some of the pronouns.

  • Ik heb de gemeenteraad samengeroepen voor een speciale zitting.
  • Jij hebt de leden van het team samengeroepen voor een training.
  • Hij heeft alle betrokken partijen samengeroepen voor een onderhandeling.
  • Zij heeft de vrijwilligers samengeroepen voor een bijeenkomst.
  • Wij hebben de ouders samengeroepen om de resultaten te bespreken.