opspelen

Conjugations List of Opspelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikspeel opspeelde opheb opgespeeld
jij, je, uspeelt opspeelde ophebt opgespeeld
hij, zij, hetspeelt opspeelde opheeft opgespeeld
wijspelen opspeelden ophebben opgespeeld
julliespelen opspeelden ophebben opgespeeld
zij, zespelen opspeelden ophebben opgespeeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Opspelen with some of the pronouns.

  • Ik speel altijd voetbal op zaterdag.
  • Zij speelt gitaar in een band.
  • Wij spelen graag bordspellen met vrienden.
  • Jij speelt piano als een professional.
  • De kinderen spelen buiten in de tuin.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Opspelen with some of the pronouns.

  • Vroeger speelde ik vaak verstoppertje met mijn vrienden.
  • Toen ik jong was, speelde ik in een jeugdorkest.
  • Elke zomer speelden we waterpolo in het zwembad.
  • Tijdens onze vakantie speelden we elke dag tennis.
  • Gisteren regende het, dus we konden niet buiten spelen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Opspelen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren op straat gespeeld.
  • Hij heeft al jarenlang toneel gespeeld.
  • Wij hebben vorige week volleybal gespeeld.
  • Jullie hebben veel muziek gespeeld tijdens het feest.
  • De acteurs hebben een prachtige scène gespeeld.