vasthechten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | hecht vast | hechtte vast | heb vastgehecht |
jij, je, u | hecht vast | hechtte vast | hebt vastgehecht |
hij, zij, het | hecht vast | hechtte vast | heeft vastgehecht |
wij | hechten vast | hechtten vast | hebben vastgehecht |
jullie | hechten vast | hechtten vast | hebben vastgehecht |
zij, ze | hechten vast | hechtten vast | hebben vastgehecht |
PresensBeta
Example presens sentences for Vasthechten with some of the pronouns.
- Ik hecht vast aan mijn principes.
- Jij hecht vast aan je oude gewoonten.
- Hij/zij/het hecht vast aan tradities.
- Wij hechten vast aan kwaliteit.
- Jullie hechten vast aan jullie geloof.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Vasthechten with some of the pronouns.
- Ik hechtte vast aan mijn vrienden.
- Jij hechtte vast aan jezelf.
- Hij/zij/het hechtte vast aan zijn/haar routine.
- Wij hechtten vast aan onze waarden.
- Jullie hechtten vast aan jullie visie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Vasthechten with some of the pronouns.
- Ik heb vastgehecht aan mijn ideeën.
- Jij hebt vastgehecht aan je dromen.
- Hij/zij/het heeft vastgehecht aan het verleden.
- Wij hebben vastgehecht aan ons team.
- Jullie hebben vastgehecht aan de oude manieren.