entraineren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | entraineer | entraineerde | heb geëntraineerd |
jij, je, u | entraineert | entraineerde | hebt geëntraineerd |
hij, zij, het | entraineert | entraineerde | heeft geëntraineerd |
wij | entraineren | entraineerden | hebben geëntraineerd |
jullie | entraineren | entraineerden | hebben geëntraineerd |
zij, ze | entraineren | entraineerden | hebben geëntraineerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Entraineren with some of the pronouns.
- Ik traineer elke dag in de sportschool.
- Jij traint met je vrienden om fit te blijven.
- Hij/zij traint voor de marathon.
- Wij trainen onze vaardigheden op het gebied van communicatie.
- Zij trainen intensief voor de wedstrijd.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Entraineren with some of the pronouns.
- Vroeger trainde ik altijd in de sportschool.
- Toen trainden jullie regelmatig met elkaar.
- Hij/zij trainde veel om beter te worden in zijn/haar sport.
- Wij trainden vroeger in een klein team.
- Zij trainden lange uren om hun doelen te bereiken.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Entraineren with some of the pronouns.
- Ik heb getraind in de sportschool.
- Jij hebt samen met je vrienden getraind.
- Hij/zij heeft zich goed getraind voorbereid op de marathon.
- Wij hebben onze vaardigheden op het gebied van communicatie getraind.
- Zij hebben hard getraind voor de wedstrijd.