omrukken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ruk om | rukte om | heb omgerukt |
jij, je, u | rukt om | rukte om | hebt omgerukt |
hij, zij, het | rukt om | rukte om | heeft omgerukt |
wij | rukken om | rukten om | hebben omgerukt |
jullie | rukken om | rukten om | hebben omgerukt |
zij, ze | rukken om | rukten om | hebben omgerukt |
PresensBeta
Example presens sentences for Omrukken with some of the pronouns.
- Ik ruk regelmatig om tijdens het uitgaan.
- Jij rukt altijd om voordat je naar bed gaat.
- Hij/Zij rukt soms om als hij/zij gestrest is.
- Wij rukken nooit om in het openbaar.
- Jullie rukken graag om tijdens vakanties.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Omrukken with some of the pronouns.
- Ik rukte vroeger vaak om als ik me verveelde.
- Jij rukte elke avond om voordat je ging slapen.
- Hij/Zij rukte regelmatig om na een lange werkdag.
- Wij rukten altijd om tijdens de zomervakantie.
- Jullie rukten soms om als er niets op televisie was.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Omrukken with some of the pronouns.
- Ik heb omgerukt tijdens het feestje gisteravond.
- Jij bent al eerder omgerukt dan ik had verwacht.
- Hij/Zij heeft stiekem omgerukt zonder dat iemand het doorhad.
- Wij zijn vaak genoeg omgerukt tijdens onze studententijd.
- Jullie hebben samen omgerukt bij het kampvuur.