verorberen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verorber | verorberde | heb verorberd |
jij, je, u | verorbert | verorberde | hebt verorberd |
hij, zij, het | verorbert | verorberde | heeft verorberd |
wij | verorberen | verorberden | hebben verorberd |
jullie | verorberen | verorberden | hebben verorberd |
zij, ze | verorberen | verorberden | hebben verorberd |
PresensBeta
Example presens sentences for Verorberen with some of the pronouns.
- Ik verorber een heerlijke maaltijd.
- Jij verorbert snel je lunch.
- Hij verorbert graag een stuk taart.
- Wij verorberen gezamenlijk een pizza.
- Zij verorberen gulzig de zoete lekkernijen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verorberen with some of the pronouns.
- Ik verorberde vroeger altijd mijn avondeten.
- Jij verorberde als kind vaak ijsjes.
- Hij verorberde gisteren een hele zak chips.
- Wij verorberden tijdens de vakantie veel pannenkoeken.
- Zij verorberden regelmatig hamburgers op vrijdagavond.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verorberen with some of the pronouns.
- Ik heb de hele chocoladereep verorberd.
- Jij hebt het complete buffet verorberd.
- Hij heeft de sappige biefstuk verorberd.
- Wij hebben de verse fruitsalade verorberd.
- Zij hebben alle koekjes verorberd.