terugstoten

Conjugations List of Terugstoten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstoot terugstootte terug;stiet terugheb teruggestoten
jij, je, ustoot terugstootte terug;stiet terughebt teruggestoten
hij, zij, hetstoot terugstootte terug;stiet terugheeft teruggestoten
wijstoten terugstootten terug;stieten terughebben teruggestoten
julliestoten terugstootten terug;stieten terughebben teruggestoten
zij, zestoten terugstootten terug;stieten terughebben teruggestoten

Presens
Beta

Example presens sentences for Terugstoten with some of the pronouns.

  • Ik stoot de bal terug.
  • Jij stoot de bal terug.
  • Hij stoot de bal terug.
  • Wij stoten de bal terug.
  • Zij stoten de bal terug.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Terugstoten with some of the pronouns.

  • Ik stootte de bal terug.
  • Jij stootte de bal terug.
  • Hij stootte de bal terug.
  • Wij stootten de bal terug.
  • Zij stootten de bal terug.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Terugstoten with some of the pronouns.

  • Ik heb de bal teruggeschoten.
  • Jij hebt de bal teruggeschoten.
  • Hij heeft de bal teruggeschoten.
  • Wij hebben de bal teruggeschoten.
  • Zij hebben de bal teruggeschoten.