bellenblazen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | blaas bellen | blies bellen | heb bellengeblazen |
jij, je, u | blaast bellen | blies bellen | hebt bellengeblazen |
hij, zij, het | blaast bellen | blies bellen | heeft bellengeblazen |
wij | blazen bellen | bliezen bellen | hebben bellengeblazen |
jullie | blazen bellen | bliezen bellen | hebben bellengeblazen |
zij, ze | blazen bellen | bliezen bellen | hebben bellengeblazen |
PresensBeta
Example presens sentences for Bellenblazen with some of the pronouns.
- Ik blaas bellen.
- Jij blaast bellen.
- Hij blaast bellen.
- Zij blaast bellen.
- Wij blazen bellen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bellenblazen with some of the pronouns.
- Ik blies bellen.
- Jij blies bellen.
- Hij blies bellen.
- Zij blies bellen.
- Wij bliezen bellen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bellenblazen with some of the pronouns.
- Ik heb bellen geblazen.
- Jij hebt bellen geblazen.
- Hij heeft bellen geblazen.
- Zij heeft bellen geblazen.
- Wij hebben bellen geblazen.