samenpersen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | pers samen | perste samen | heb samengeperst |
jij, je, u | perst samen | perste samen | hebt samengeperst |
hij, zij, het | perst samen | perste samen | heeft samengeperst |
wij | persen samen | persten samen | hebben samengeperst |
jullie | persen samen | persten samen | hebben samengeperst |
zij, ze | persen samen | persten samen | hebben samengeperst |
PresensBeta
Example presens sentences for Samenpersen with some of the pronouns.
- Ik pers de sinaasappels samen.
- Jij perst het sap samen.
- Hij perst de tube tandpasta samen.
- Wij persen de druiven samen tot sap.
- Zij persen de boeken samen in een koffer.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Samenpersen with some of the pronouns.
- Ik perste de sinaasappels samen.
- Jij perste het sap samen.
- Hij perste de tube tandpasta samen.
- Wij persten de druiven samen tot sap.
- Zij persten de boeken samen in een koffer.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Samenpersen with some of the pronouns.
- Ik heb de sinaasappels samengeperst.
- Jij hebt het sap samengeperst.
- Hij heeft de tube tandpasta samengeperst.
- Wij hebben de druiven samengeperst tot sap.
- Zij hebben de boeken samengeperst in een koffer.