sproeien

Conjugations List of Sproeien.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksproeisproeideheb gesproeid
jij, je, usproeitsproeidehebt gesproeid
hij, zij, hetsproeitsproeideheeft gesproeid
wijsproeiensproeidenhebben gesproeid
julliesproeiensproeidenhebben gesproeid
zij, zesproeiensproeidenhebben gesproeid

Presens
Beta

Example presens sentences for Sproeien with some of the pronouns.

  • Ik sproei de bloemen in mijn tuin elke ochtend.
  • Jij sproeit het gazon regelmatig, toch?
  • Hij/zij/het sproeit de planten met een gieter.
  • Wij sproeien de groenten in de moestuin om ze te laten groeien.
  • Jullie sproeien de bloembakken op het balkon goed.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Sproeien with some of the pronouns.

  • Vroeger sproeide ik de bloemen in mijn tuin met de hand.
  • Jij sproeide altijd het gazon met de oude sproeier.
  • Hij/zij/het sproeide de planten elke avond voor het donker werd.
  • Wij sproeiden vroeger de groenten in de moestuin met een tuinslang.
  • Jullie sproeiden de bloembakken op het balkon vaak tijdens warme dagen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Sproeien with some of the pronouns.

  • Ik heb de bloemen in mijn tuin vanochtend gesproeid.
  • Jij hebt het gazon gisteren gesproeid, nietwaar?
  • Hij/zij/het heeft de planten met een sproeier gesproeid.
  • Wij hebben de groenten in de moestuin regelmatig gesproeid.
  • Jullie hebben de bloembakken op het balkon goed gesproeid.