opdelen

Conjugations List of Opdelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdeel opdeelde opheb opgedeeld
jij, je, udeelt opdeelde ophebt opgedeeld
hij, zij, hetdeelt opdeelde opheeft opgedeeld
wijdelen opdeelden ophebben opgedeeld
julliedelen opdeelden ophebben opgedeeld
zij, zedelen opdeelden ophebben opgedeeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Opdelen with some of the pronouns.

  • Ik deel de taart op.
  • Jij splitst het probleem op.
  • Hij verdeelt de taken over het team.
  • Zij snijdt de appel in stukjes.
  • Wij breken het spelletje af.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Opdelen with some of the pronouns.

  • Ik deelde de taart op.
  • Jij splitste het probleem op.
  • Hij verdeelde de taken over het team.
  • Zij sneed de appel in stukjes.
  • Wij braken het spelletje af.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Opdelen with some of the pronouns.

  • Ik heb de taart opgedeeld.
  • Jij hebt het probleem opgesplitst.
  • Hij heeft de taken over het team verdeeld.
  • Zij heeft de appel in stukjes gesneden.
  • Wij hebben het spelletje afgebroken.