omlopen

Conjugations List of Omlopen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikloop omliep omheb omgelopen
jij, je, uloopt omliep omhebt omgelopen
hij, zij, hetloopt omliep omheeft omgelopen
wijlopen omliepen omhebben omgelopen
jullielopen omliepen omhebben omgelopen
zij, zelopen omliepen omhebben omgelopen

Presens
Beta

Example presens sentences for Omlopen with some of the pronouns.

  • Ik loop rond in het park.
  • Jij loopt altijd om de tafel heen.
  • Hij loopt snel naar school.
  • Zij loopt met haar hond langs het strand.
  • Wij lopen samen door het bos.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Omlopen with some of the pronouns.

  • Ik liep vroeger vaak rond in deze buurt.
  • Jij liep gisteren naast me en vertelde je verhaal.
  • Hij liep onvermoeibaar de trap op en af.
  • Zij liep elke dag dezelfde route naar school.
  • Wij liepen hand in hand door het park.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Omlopen with some of the pronouns.

  • Ik heb rondgelopen in de stad.
  • Jij bent al eens omgelopen voor deze opdracht.
  • Hij heeft gisteren een marathon omgelopen.
  • Zij is naar het museum omgelopen.
  • Wij hebben het hele gebied omgelopen.