schemeren

Conjugations List of Schemeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iknullnullnull
jij, je, unullnullnull
hij, zij, hetschemertschemerdeheeft geschemerd
wijnullnullnull
jullienullnullnull
zij, zenullnullnull

Presens
Beta

Example presens sentences for Schemeren with some of the pronouns.

  • Het schemert buiten.
  • De zon schemert door de wolken heen.
  • In de avond schemert het vaak.
  • Het begint te schemeren.
  • Wanneer schemert het hier?

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Schemeren with some of the pronouns.

  • Het schemerde elke avond rond dezelfde tijd.
  • Toen ik aankwam, schemerde het al.
  • Vroeger, toen er nog geen straatverlichting was, schemerde het snel.
  • Terwijl we aan het picknicken waren, schemerde het langzaam.
  • Afgelopen zomer schemerde het tot laat in de nacht.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Schemeren with some of the pronouns.

  • De zon heeft geschemerd vanochtend.
  • Ik heb vorige week geschemerd tijdens de wandeling.
  • Heb je ooit in het donker geschemerd?
  • We zijn gisteravond lang geschemerd op het strand.
  • Sinds ik klein was, heb ik altijd graag geschemerd.