mistrouwen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | mistrouw | mistrouwde | heb mistrouwd |
jij, je, u | mistrouwt | mistrouwde | hebt mistrouwd |
hij, zij, het | mistrouwt | mistrouwde | heeft mistrouwd |
wij | mistrouwen | mistrouwden | hebben mistrouwd |
jullie | mistrouwen | mistrouwden | hebben mistrouwd |
zij, ze | mistrouwen | mistrouwden | hebben mistrouwd |
Presens
Example presens sentences for Mistrouwen with some of the pronouns.
- Ik misvertrouw zijn motieven.
- Jij mistrouwt haar beslissingen.
- Hij mistrouwt de politici.
- Wij mistrouwen de informatie die we hebben gekregen.
- Zij mistrouwen het nieuwe beleid.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Mistrouwen with some of the pronouns.
- Ik mistrouwde zijn bedoelingen.
- Jij mistrouwde haar advies.
- Hij mistrouwde de getuigenverklaringen.
- Wij mistrouwden de oprechtheid van zijn woorden.
- Zij mistrouwden de beslissing van het bestuur.
Perfectum
Example perfectum sentences for Mistrouwen with some of the pronouns.
- Ik heb zijn beweringen gemistrouwd.
- Jij hebt haar intenties gemistrouwd.
- Hij heeft de resultaten van het onderzoek gemistrouwd.
- Wij hebben de waarschuwingen gemistrouwd.
- Zij hebben de beloften van het bedrijf gemistrouwd.