uitslijpen

Conjugations List of Uitslijpen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikslijp uitsleep uitheb uitgeslepen
jij, je, uslijpt uitsleep uithebt uitgeslepen
hij, zij, hetslijpt uitsleep uitheeft uitgeslepen
wijslijpen uitslepen uithebben uitgeslepen
jullieslijpen uitslepen uithebben uitgeslepen
zij, zeslijpen uitslepen uithebben uitgeslepen

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitslijpen with some of the pronouns.

  • Ik slijp de potloden.
  • Jij slijpt je messen.
  • Hij slijpt zijn schaatsen.
  • Wij slijpen de beitels.
  • Zij slijpen hun gereedschap.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitslijpen with some of the pronouns.

  • Ik sleet de potloden uit.
  • Jij sleet je messen uit.
  • Hij sleet zijn schaatsen uit.
  • Wij sleten de beitels uit.
  • Zij sleten hun gereedschap uit.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitslijpen with some of the pronouns.

  • Ik heb de potloden uitgeslepen.
  • Jij hebt je messen uitgeslepen.
  • Hij heeft zijn schaatsen uitgeslepen.
  • Wij hebben de beitels uitgeslepen.
  • Zij hebben hun gereedschap uitgeslepen.