uitmesten

Conjugations List of Uitmesten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikmest uitmestte uitheb uitgemest
jij, je, umest uitmestte uithebt uitgemest
hij, zij, hetmest uitmestte uitheeft uitgemest
wijmesten uitmestten uithebben uitgemest
julliemesten uitmestten uithebben uitgemest
zij, zemesten uitmestten uithebben uitgemest

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitmesten with some of the pronouns.

  • Ik mest de zolder uit.
  • Jij mest de schuur uit.
  • Hij mest de stal uit.
  • Zij mesten het hok uit.
  • Wij mesten de kelder uit.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitmesten with some of the pronouns.

  • Ik mestte de zolder uit.
  • Jij mestte de schuur uit.
  • Hij mestte de stal uit.
  • Zij mestten het hok uit.
  • Wij mestten de kelder uit.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitmesten with some of the pronouns.

  • Ik heb de zolder uitgemest.
  • Jij hebt de schuur uitgemest.
  • Hij heeft de stal uitgemest.
  • Zij hebben het hok uitgemest.
  • Wij hebben de kelder uitgemest.