afschreien

Conjugations List of Afschreien.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikschrei afschreide afheb afgeschreid
jij, je, uschreit afschreide afhebt afgeschreid
hij, zij, hetschreit afschreide afheeft afgeschreid
wijschreien afschreiden afhebben afgeschreid
jullieschreien afschreiden afhebben afgeschreid
zij, zeschreien afschreiden afhebben afgeschreid

Presens
Beta

Example presens sentences for Afschreien with some of the pronouns.

  • Ik schrei af tijdens de lange vergaderingen.
  • Jij schreit af nadat je de film hebt gezien.
  • Hij/zij/het schreit af voordat het bedtijd is.
  • Wij schreien af na een zware training.
  • Jullie schreien af als jullie moe zijn.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afschreien with some of the pronouns.

  • Ik schreide af toen ik het slechte nieuws kreeg.
  • Jij schreide af na de ruzie met je beste vriend(in).
  • Hij/zij/het schreide af terwijl hij/zij naar de sad movie keek.
  • Wij schreiden af tijdens de moeilijke periode.
  • Jullie schreiden af na het overlijden van jullie grootmoeder.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afschreien with some of the pronouns.

  • Ik heb afgeschreid toen ik het trieste nieuws hoorde.
  • Jij hebt afgeschreid na het verlies van je huisdier.
  • Hij/zij/het heeft afgeschreid na de breuk met zijn/haar partner.
  • Wij hebben afgeschreid op de begrafenis.
  • Jullie hebben afgeschreid tijdens de emotionele speech.