uitbalanceren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | balanceer uit | balanceerde uit | heb uitgebalanceerd |
jij, je, u | balanceert uit | balanceerde uit | hebt uitgebalanceerd |
hij, zij, het | balanceert uit | balanceerde uit | heeft uitgebalanceerd |
wij | balanceren uit | balanceerden uit | hebben uitgebalanceerd |
jullie | balanceren uit | balanceerden uit | hebben uitgebalanceerd |
zij, ze | balanceren uit | balanceerden uit | hebben uitgebalanceerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitbalanceren with some of the pronouns.
- Ik balanceer uit.
- Jij balanceert uit.
- Hij/Zij/Het balanceert uit.
- Wij balanceren uit.
- Jullie balanceren uit.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitbalanceren with some of the pronouns.
- Ik balanceerde uit.
- Jij balanceerde uit.
- Hij/Zij/Het balanceerde uit.
- Wij balanceerden uit.
- Jullie balanceerden uit.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitbalanceren with some of the pronouns.
- Ik heb uitgebalanceerd.
- Jij hebt uitgebalanceerd.
- Hij/Zij/Het heeft uitgebalanceerd.
- Wij hebben uitgebalanceerd.
- Jullie hebben uitgebalanceerd.