binnenduwen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | duw binnen | duwde binnen | heb binnengeduwd |
jij, je, u | duwt binnen | duwde binnen | hebt binnengeduwd |
hij, zij, het | duwt binnen | duwde binnen | heeft binnengeduwd |
wij | duwen binnen | duwden binnen | hebben binnengeduwd |
jullie | duwen binnen | duwden binnen | hebben binnengeduwd |
zij, ze | duwen binnen | duwden binnen | hebben binnengeduwd |
PresensBeta
Example presens sentences for Binnenduwen with some of the pronouns.
- Ik duw de deur naar binnen.
- Jij duwt de tafel naar binnen.
- Hij/Zij duwt de stoel naar binnen.
- Wij duwen de kast naar binnen.
- Jullie duwen de dozen naar binnen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Binnenduwen with some of the pronouns.
- Ik duwde de deur naar binnen.
- Jij duwde de tafel naar binnen.
- Hij/Zij duwde de stoel naar binnen.
- Wij duwden de kast naar binnen.
- Jullie duwden de dozen naar binnen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Binnenduwen with some of the pronouns.
- Ik heb de deur naar binnen geduwd.
- Jij hebt de tafel naar binnen geduwd.
- Hij/Zij heeft de stoel naar binnen geduwd.
- Wij hebben de kast naar binnen geduwd.
- Jullie hebben de dozen naar binnen geduwd.