aanheffen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | hef aan | hief aan | heb aangeheven |
jij, je, u | heft aan | hief aan | hebt aangeheven |
hij, zij, het | heft aan | hief aan | heeft aangeheven |
wij | heffen aan | hieven aan | hebben aangeheven |
jullie | heffen aan | hieven aan | hebben aangeheven |
zij, ze | heffen aan | hieven aan | hebben aangeheven |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanheffen with some of the pronouns.
- Ik hef de vlag aan tijdens het ceremonie.
- Jij heft het glas aan om te proosten.
- Hij/Zij/Het heft zijn/haar hand aan om een vraag te stellen.
- Wij heffen onze stemmen aan tijdens het protest.
- Zij heffen hun armen aan om de overwinning te vieren.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanheffen with some of the pronouns.
- Ik hefte de vlag aan tijdens het ceremonie.
- Jij hefte het glas aan om te proosten.
- Hij/Zij/Het hefte zijn/haar hand aan om een vraag te stellen.
- Wij heften onze stemmen aan tijdens het protest.
- Zij heften hun armen aan om de overwinning te vieren.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanheffen with some of the pronouns.
- Ik heb de vlag aangeheven tijdens het ceremonie.
- Jij hebt het glas aangeheven om te proosten.
- Hij/Zij/Het heeft zijn/haar hand aangeheven om een vraag te stellen.
- Wij hebben onze stemmen aangeheven tijdens het protest.
- Zij hebben hun armen aangeheven om de overwinning te vieren.