afstikken

Conjugations List of Afstikken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstik afstikte afheb afgestikt
jij, je, ustikt afstikte afhebt afgestikt
hij, zij, hetstikt afstikte afheeft afgestikt
wijstikken afstikten afhebben afgestikt
julliestikken afstikten afhebben afgestikt
zij, zestikken afstikten afhebben afgestikt

Presens
Beta

Example presens sentences for Afstikken with some of the pronouns.

  • Ik stik af aan het einde van de naad.
  • Jij stikt af met een steekzak.
  • Hij/Zij/Het stikt af met de hand.
  • Wij stikken af met een dubbele naald.
  • Zij stikken af met een lockmachine.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afstikken with some of the pronouns.

  • Ik stikte af tijdens het naaien.
  • Jij stikte af met een rechte steek.
  • Hij/Zij/Het stikte af op een borduurmachine.
  • Wij stikten af voor het sluiten van de zoom.
  • Zij stikten af met een elastische steek.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afstikken with some of the pronouns.

  • Ik heb afgestikt met een zigzagsteek.
  • Jij hebt afgestikt op een industriĆ«le naaimachine.
  • Hij/Zij/Het heeft afgestikt met contrasterende draad.
  • Wij hebben afgestikt langs de randen.
  • Zij hebben afgestikt met een decoratieve steek.