fijnmaken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | maak fijn | maakte fijn | heb fijngemaakt |
jij, je, u | maakt fijn | maakte fijn | hebt fijngemaakt |
hij, zij, het | maakt fijn | maakte fijn | heeft fijngemaakt |
wij | maken fijn | maakten fijn | hebben fijngemaakt |
jullie | maken fijn | maakten fijn | hebben fijngemaakt |
zij, ze | maken fijn | maakten fijn | hebben fijngemaakt |
PresensBeta
Example presens sentences for Fijnmaken with some of the pronouns.
- Ik maak de salade fijn.
- Jij maakt de saus fijn.
- Hij/Zij maakt het deeg fijn.
- Wij maken de soep fijn.
- Jullie maken de groenten fijn.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Fijnmaken with some of the pronouns.
- Ik maakte de smoothie fijn.
- Jij maakte de pasta fijn.
- Hij/Zij maakte de specerijen fijn.
- Wij maakten de saus fijn.
- Jullie maakten de groenten fijn.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Fijnmaken with some of the pronouns.
- Ik heb de taart fijn gemaakt.
- Jij hebt de koffiebonen fijn gemaakt.
- Hij/Zij heeft de kruiden fijn gemaakt.
- Wij hebben de chocolade fijn gemaakt.
- Jullie hebben de noten fijn gemaakt.