imponeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | imponeer | imponeerde | heb geïmponeerd |
jij, je, u | imponeert | imponeerde | hebt geïmponeerd |
hij, zij, het | imponeert | imponeerde | heeft geïmponeerd |
wij | imponeren | imponeerden | hebben geïmponeerd |
jullie | imponeren | imponeerden | hebben geïmponeerd |
zij, ze | imponeren | imponeerden | hebben geïmponeerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Imponeren with some of the pronouns.
- Hij imponeert zijn tegenstanders met zijn snelheid en behendigheid.
- Zij imponeren het publiek met hun fantastische optreden.
- De nieuwe directeur imponeert met zijn visie en daadkracht.
- Ik imponeer mijn vrienden met mijn kookkunsten.
- Jullie imponeren iedereen met jullie moed en doorzettingsvermogen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Imponeren with some of the pronouns.
- Hij imponeerde zijn vrienden altijd met zijn grappige verhalen.
- Zij imponeerde vroeger iedereen met haar schilderkunst.
- De oude koning imponeerde zijn onderdanen met zijn machtige uitstraling.
- Ik imponeerde mijn klasgenoten met mijn kennis van geschiedenis.
- Jullie imponeerden de jury met jullie dansoptreden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Imponeren with some of the pronouns.
- Hij heeft zijn collega's geïmponeerd met zijn presentatie.
- Zij heeft de jury geïmponeerd met haar zangtalent.
- De voetballers hebben het publiek geïmponeerd met hun overwinning.
- Ik heb mijn ouders geïmponeerd met mijn goede cijfers.
- Jullie hebben iedereen geïmponeerd met jullie prestatie.