beethouden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | hou beet;houd beet | hield beet | heb beetgehouden |
jij, je, u | houdt beet | hield beet | hebt beetgehouden |
hij, zij, het | houdt beet | hield beet | heeft beetgehouden |
wij | houden beet | hielden beet | hebben beetgehouden |
jullie | houden beet | hielden beet | hebben beetgehouden |
zij, ze | houden beet | hielden beet | hebben beetgehouden |
PresensBeta
Example presens sentences for Beethouden with some of the pronouns.
- Ik behoud mijn beloften.
- Jij behoudt je goede gewoontes.
- Hij/Zij houdt haar afspraak bij.
- Wij houden vast aan onze principes.
- Jullie houden de tradities in ere.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Beethouden with some of the pronouns.
- Ik hield mijn beloften beethouden.
- Jij hield je goede gewoontes beethouden.
- Hij/Zij hield haar afspraak beethouden.
- Wij hielden vast aan onze principes.
- Jullie hielden de tradities in ere.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Beethouden with some of the pronouns.
- Ik heb mijn belofte beethouden.
- Jij hebt je goede gewoontes beethouden.
- Hij/Zij heeft haar afspraak beethouden.
- Wij hebben vastgehouden aan onze principes.
- Jullie hebben de tradities in ere gehouden.