verbaliseren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verbaliseer | verbaliseerde | heb geverbaliseerd |
jij, je, u | verbaliseert | verbaliseerde | hebt geverbaliseerd |
hij, zij, het | verbaliseert | verbaliseerde | heeft geverbaliseerd |
wij | verbaliseren | verbaliseerden | hebben geverbaliseerd |
jullie | verbaliseren | verbaliseerden | hebben geverbaliseerd |
zij, ze | verbaliseren | verbaliseerden | hebben geverbaliseerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Verbaliseren with some of the pronouns.
- Ik verbaliseer deze situatie.
- Jij verbaliseert je gevoelens.
- Hij/Zij/Het verbaliseert zijn/haar gedachten.
- Wij verbaliseren de problemen.
- Jullie verbaliseren de ervaring.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verbaliseren with some of the pronouns.
- Ik verbaliseerde deze situatie.
- Jij verbaliseerde je gevoelens.
- Hij/Zij/Het verbaliseerde zijn/haar gedachten.
- Wij verbaliseerden de problemen.
- Jullie verbaliseerden de ervaring.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verbaliseren with some of the pronouns.
- Ik heb deze situatie verbaaliseerd.
- Jij hebt je gevoelens verbaaliseerd.
- Hij/Zij/Het heeft zijn/haar gedachten verbaaliseerd.
- Wij hebben de problemen verbaaliseerd.
- Jullie hebben de ervaring verbaaliseerd.