jachten

Conjugations List of Jachten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikjachtjachtteheb gejacht
jij, je, ujachtjachttehebt gejacht
hij, zij, hetjachtjachtteheeft gejacht
wijjachtenjachttenhebben gejacht
julliejachtenjachttenhebben gejacht
zij, zejachtenjachttenhebben gejacht

Presens
Beta

Example presens sentences for Jachten with some of the pronouns.

  • Ik jaag op wilde dieren in het bos.
  • Hij jaagt regelmatig op vogels in zijn vrije tijd.
  • Wij jagen met onze vrienden in het weekend.
  • Jij jaagt op herten in de herfst.
  • De jagers jagen al vroeg in de ochtend.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Jachten with some of the pronouns.

  • Ik jaagde vaak met mijn vader toen ik jong was.
  • Hij jaagde op fazanten in het open veld.
  • Wij jaagden samen in het noordelijke bosgebied.
  • Jij jaagde alleen wanneer je genoeg tijd had.
  • De jagers jaagden geduldig op de prooi.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Jachten with some of the pronouns.

  • Ik heb gejaagd in de bergen tijdens mijn vakantie.
  • Hij heeft eerder op deze locatie gejaagd.
  • Wij hebben gisteren gejaagd en een hert geschoten.
  • Jij hebt al veel verschillende dieren gejaagd.
  • De jagers hebben het wild succesvol gejaagd.