opflikken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | flik op | flikte op | heb opgeflikt |
jij, je, u | flikt op | flikte op | hebt opgeflikt |
hij, zij, het | flikt op | flikte op | heeft opgeflikt |
wij | flikken op | flikten op | hebben opgeflikt |
jullie | flikken op | flikten op | hebben opgeflikt |
zij, ze | flikken op | flikten op | hebben opgeflikt |
PresensBeta
Example presens sentences for Opflikken with some of the pronouns.
- Ik flikker op naar huis.
- Jij flikkert op met je gezeur.
- Hij/zij/het flikkert op na het eten.
- Wij flikkeren op naar het strand.
- Jullie flikkeren op naar de bioscoop.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opflikken with some of the pronouns.
- Ik flikkerde op toen ik genoeg had van zijn gezeur.
- Jij flikkerde op nadat je ruzie had met je vriendin.
- Hij/zij/het flikkerde op voordat we begonnen met eten.
- Wij flikkerden op toen het begon te regenen.
- Jullie flikkerden op na de laatste les.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opflikken with some of the pronouns.
- Ik ben opgeflikkerd uit die saaie vergadering.
- Jij bent opgeflikkerd met al mijn geld.
- Hij/zij/het is opgeflikkerd naar het buitenland.
- Wij zijn opgeflikkerd van dat slechte feest.
- Jullie zijn opgeflikkerd zonder iets te zeggen.