bepleiten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bepleit | bepleitte | heb bepleit |
jij, je, u | bepleit | bepleitte | hebt bepleit |
hij, zij, het | bepleit | bepleitte | heeft bepleit |
wij | bepleiten | bepleitten | hebben bepleit |
jullie | bepleiten | bepleitten | hebben bepleit |
zij, ze | bepleiten | bepleitten | hebben bepleit |
PresensBeta
Example presens sentences for Bepleiten with some of the pronouns.
- Ik bepleit een nieuwe aanpak voor het probleem.
- Jij bepleit altijd je standpunten met overtuiging.
- Hij/zij bepleit een strengere strafmaatregel.
- Wij bepleiten gelijke rechten voor iedereen.
- Zij bepleiten een verandering in het beleid.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bepleiten with some of the pronouns.
- Vroeger bepleitte ik vaak andere oplossingen.
- Toen ik jong was, bepleitte ik meer vrijheid.
- Hij/zij bepleitte altijd de belangen van de werknemers.
- Wij bepleitten een duurzamere samenleving.
- Zij bepleitten een rechtvaardiger economisch systeem.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bepleiten with some of the pronouns.
- Ik heb een nieuw beleid bepleit.
- Jij hebt je zaak goed bepleit.
- Hij/zij heeft ons standpunt krachtig bepleit.
- Wij hebben een succesvolle campagne bepleit.
- Zij hebben de noodzaak van verandering bepleit.