peuren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | peur | peurde | heb gepeurd |
jij, je, u | peurt | peurde | hebt gepeurd |
hij, zij, het | peurt | peurde | heeft gepeurd |
wij | peuren | peurden | hebben gepeurd |
jullie | peuren | peurden | hebben gepeurd |
zij, ze | peuren | peurden | hebben gepeurd |
PresensBeta
Example presens sentences for Peuren with some of the pronouns.
- Ik peur in de tuin naar regenwormen.
- Jij peurt altijd in je neus. Stop daarmee!
- Hij peurt aan zijn eten met een vork.
- Wij peuren informatie uit verschillende bronnen.
- Zij peuren de verloren bal onder de struik vandaan.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Peuren with some of the pronouns.
- Ik peurde in de tuin terwijl het begon te regenen.
- Jij peurde altijd in je neus en maakte anderen aan het lachen.
- Hij peurde voorzichtig met een tandenstoker.
- Wij peurden vroeger samen naar schatten in de duinen.
- Zij peurden gisteren nog naar antwoorden op hun vragen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Peuren with some of the pronouns.
- Ik heb gepeurd in de tuin en vond een gouden ring.
- Jij hebt al eerder in deze kwestie gepeurd.
- Hij heeft gisteren aan het rapport gepeurd.
- Wij hebben meerdere oplossingen gepeurd uit de data.
- Zij hebben de waarheid uit zijn woorden gepeurd.