touperen

Conjugations List of Touperen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktoupeertoupeerdeheb getoupeerd
jij, je, utoupeerttoupeerdehebt getoupeerd
hij, zij, hettoupeerttoupeerdeheeft getoupeerd
wijtouperentoupeerdenhebben getoupeerd
jullietouperentoupeerdenhebben getoupeerd
zij, zetouperentoupeerdenhebben getoupeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Touperen with some of the pronouns.

  • Ik toupeer mijn haar elke ochtend.
  • Jij toupeert je haar met veel zorg.
  • Hij/Zij toupeert haar kapsel voor het feest.
  • Wij touperen onze haren voor de fotoshoot.
  • Jullie touperen je haarstijl regelmatig.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Touperen with some of the pronouns.

  • Vroeger toupeerde ik altijd mijn haar.
  • Toen jij jonger was, toupeerde je vaak je kapsel.
  • Zij toupeerde gisteravond haar haar voor het concert.
  • In die tijd toupeerden wij onze haren elke dag.
  • Jullie toupeerden vroeger jullie haarstijl veel meer.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Touperen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn haar getoupeerd voor het gala.
  • Jij hebt je haarstukje mooi getoupeerd.
  • Hij/Zij heeft haar kapsel prachtig getoupeerd.
  • Wij hebben onze haren professioneel getoupeerd.
  • Jullie hebben je haar perfect getoupeerd voor de bruiloft.