zoomen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zoom | zoomde | heb gezoomd |
jij, je, u | zoomt | zoomde | hebt gezoomd |
hij, zij, het | zoomt | zoomde | heeft gezoomd |
wij | zoomen | zoomden | hebben gezoomd |
jullie | zoomen | zoomden | hebben gezoomd |
zij, ze | zoomen | zoomden | hebben gezoomd |
PresensBeta
Example presens sentences for Zoomen with some of the pronouns.
- Ik zoom elke dag in op mijn lessen.
- Jij zoomt regelmatig voor vergaderingen.
- Hij/Zij/Het zoomt nu met zijn/haar vrienden.
- Wij zoomen vaak voor familiebijeenkomsten.
- Jullie zoomen tijdens de online cursus.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Zoomen with some of the pronouns.
- Ik zoomde altijd in op de details tijdens mijn presentaties.
- Jij zoomde vroeger vaak in op je hobby's.
- Hij/Zij/Het zoomde regelmatig in op interessante gesprekken.
- Wij zoomden gisteren tot laat in de avond.
- Jullie zoomden tijdens de lockdownperiode veelvuldig.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Zoomen with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren gezoomd met mijn collega's.
- Jij bent al meerdere keren online gezoomd.
- Hij/Zij/Het heeft vorige week met zijn/haar ouders gezoomd.
- Wij hebben recent een Zoom-vergadering gehad.
- Jullie zijn al eerder online gezoomd.