omreizen

Conjugations List of Omreizen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikreis omreisde omheb omgereisd
jij, je, ureist omreisde omhebt omgereisd
hij, zij, hetreist omreisde omheeft omgereisd
wijreizen omreisden omhebben omgereisd
julliereizen omreisden omhebben omgereisd
zij, zereizen omreisden omhebben omgereisd

Presens
Beta

Example presens sentences for Omreizen with some of the pronouns.

  • Ik reis om naar nieuwe bestemmingen.
  • Jij reist om de wereld te ontdekken.
  • Hij/Zij reist om culturen te ervaren.
  • Wij reizen om avontuur te beleven.
  • Jullie reizen om herinneringen te maken.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Omreizen with some of the pronouns.

  • Vroeger reisde ik vaak om nieuwe plaatsen te ontdekken.
  • Toen jij jong was, reisde je regelmatig om te avonturieren.
  • Hij/Zij reisde elke zomer om te ontsnappen aan de routine.
  • In mijn studententijd reisden wij graag om nieuwe culturen te leren kennen.
  • Jullie reisden vroeger samen om de wereld rond te gaan.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Omreizen with some of the pronouns.

  • Ik ben omgereisd naar verschillende landen.
  • Jij bent al eens omgereisd naar AziĆ«.
  • Hij/Zij is vorig jaar omgereisd naar Zuid-Amerika.
  • Wij zijn meerdere keren omgereisd binnen Europa.
  • Jullie zijn vaak omgereisd voor werk.