uitkopen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | koop uit | kocht uit | heb uitgekocht |
jij, je, u | koopt uit | kocht uit | hebt uitgekocht |
hij, zij, het | koopt uit | kocht uit | heeft uitgekocht |
wij | kopen uit | kochten uit | hebben uitgekocht |
jullie | kopen uit | kochten uit | hebben uitgekocht |
zij, ze | kopen uit | kochten uit | hebben uitgekocht |
Presens
Example presens sentences for Uitkopen with some of the pronouns.
- Ik koop de winkel uit.
- Jij koopt de voorraad uit.
- Hij/Zij koopt de concurrent uit.
- Wij kopen de producten uit.
- Jullie kopen de hele inventaris uit.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Uitkopen with some of the pronouns.
- Ik kocht de winkel uit.
- Jij kocht de voorraad uit.
- Hij/Zij kocht de concurrent uit.
- Wij kochten de producten uit.
- Jullie kochten de hele inventaris uit.
Perfectum
Example perfectum sentences for Uitkopen with some of the pronouns.
- Ik heb de winkel uitgekocht.
- Jij hebt de voorraad uitgekocht.
- Hij/Zij heeft de concurrent uitgekocht.
- Wij hebben de producten uitgekocht.
- Jullie hebben de hele inventaris uitgekocht.