afstippen

Conjugations List of Afstippen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstip afstipte afheb afgestipt
jij, je, ustipt afstipte afhebt afgestipt
hij, zij, hetstipt afstipte afheeft afgestipt
wijstippen afstipten afhebben afgestipt
julliestippen afstipten afhebben afgestipt
zij, zestippen afstipten afhebben afgestipt

Presens
Beta

Example presens sentences for Afstippen with some of the pronouns.

  • Ik stip af tijdens de les.
  • Jij stipt af na het werk.
  • Hij/Zij stipt af voordat ze naar huis gaat.
  • Wij stippen af op het einde van de dag.
  • Zij stippen af voor de vakantie.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afstippen with some of the pronouns.

  • Ik stipte af toen ik klaar was.
  • Jij stip-te af voordat je wegging.
  • Hij/Zij stipte af terwijl hij/zij praatte.
  • Wij stipten af na de vergadering.
  • Zij stip-ten af voordat ze gingen eten.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afstippen with some of the pronouns.

  • Ik heb afgestipt na de presentatie.
  • Jij hebt afgestipt bij de receptie.
  • Hij/Zij heeft afgestipt voordat hij/zij vertrok.
  • Wij hebben afgestipt tijdens de training.
  • Zij hebben afgestipt na het examen.