uitsmijten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | smijt uit | smeet uit | heb uitgesmeten |
jij, je, u | smijt uit | smeet uit | hebt uitgesmeten |
hij, zij, het | smijt uit | smeet uit | heeft uitgesmeten |
wij | smijten uit | smeten uit | hebben uitgesmeten |
jullie | smijten uit | smeten uit | hebben uitgesmeten |
zij, ze | smijten uit | smeten uit | hebben uitgesmeten |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitsmijten with some of the pronouns.
- Ik smijt de deur dicht.
- Hij smijt de borden op tafel.
- Wij smijten het afval in de vuilnisbak.
- Jullie smijten met geld.
- De kinderen smijten met speelgoed.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitsmijten with some of the pronouns.
- Ik smeet de deur dicht.
- Hij smeet de borden op tafel.
- Wij smeten het afval in de vuilnisbak.
- Jullie smeten met geld.
- De kinderen smeten met speelgoed.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitsmijten with some of the pronouns.
- Ik heb de deur dichtgesmeten.
- Hij heeft de borden op tafel gesmeten.
- Wij hebben het afval in de vuilnisbak gesmeten.
- Jullie hebben met geld gesmeten.
- De kinderen hebben met speelgoed gesmeten.