omtuimelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | tuimel om | tuimelde om | ben omgetuimeld |
jij, je, u | tuimelt om | tuimelde om | bent omgetuimeld |
hij, zij, het | tuimelt om | tuimelde om | is omgetuimeld |
wij | tuimelen om | tuimelden om | zijn omgetuimeld |
jullie | tuimelen om | tuimelden om | zijn omgetuimeld |
zij, ze | tuimelen om | tuimelden om | zijn omgetuimeld |
Presens
Example presens sentences for Omtuimelen with some of the pronouns.
- Ik tuimel om als ik te snel draai.
- Jij tuimelt om wanneer je niet oplet.
- Hij/Zij tuimelt om tijdens het rennen.
- Wij tuimelen om op het grasveld.
- Jullie tuimelen om als jullie grapjes maken.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Omtuimelen with some of the pronouns.
- Ik tuimelde om toen ik over mijn eigen voeten struikelde.
- Jij tuimelde om terwijl je de bal probeerde te vangen.
- Hij/Zij tuimelde om tijdens het skateboarden.
- Wij tuimelden om in het speeltuintje.
- Jullie tuimelden om tijdens het dansen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Omtuimelen with some of the pronouns.
- Ik ben omgetuimeld toen ik over een steen struikelde.
- Jij bent omgetuimeld terwijl je de trap afrende.
- Hij/Zij is omgetuimeld nadat hij/zij zijn/haar evenwicht verloor.
- Wij zijn omgetuimeld tijdens het spelletje tikkertje.
- Jullie zijn omgetuimeld tijdens het fietsen.