zwabberen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zwabber | zwabberde | heb gezwabberd |
jij, je, u | zwabbert | zwabberde | hebt gezwabberd |
hij, zij, het | zwabbert | zwabberde | heeft gezwabberd |
wij | zwabberen | zwabberden | hebben gezwabberd |
jullie | zwabberen | zwabberden | hebben gezwabberd |
zij, ze | zwabberen | zwabberden | hebben gezwabberd |
PresensBeta
Example presens sentences for Zwabberen with some of the pronouns.
- Ik zwabber de vloer elke dag.
- Jij zwabbert met de mop door de kamer.
- Hij of zij zwabbert onhandig op het gladde oppervlak.
- Wij zwabberen de gang grondig schoon.
- Jullie zwabberen de keukenvloer na het koken.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Zwabberen with some of the pronouns.
- Vroeger zwabberde ik altijd de vloer zelf.
- Toen ik jong was, zwabberde jij vaak mee.
- Hij of zij zwabberde regelmatig onhandig op het gladde oppervlak.
- In die tijd zwabberden wij de gang bijna elke dag.
- Jullie zwabberden de keukenvloer vroeger altijd samen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Zwabberen with some of the pronouns.
- Ik heb de vloer gezwabberd voordat de gasten arriveerden.
- Jij hebt al meerdere keren met de mop gezwabberd.
- Hij of zij heeft gisteren onhandig gezwabberd op het gladde oppervlak.
- Wij hebben de gang grondig gezwabberd voor het feest.
- Jullie hebben de keukenvloer na het koken gezwabberd.