ontrusten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ontrust | ontrustte | heb ontrust |
jij, je, u | ontrust | ontrustte | hebt ontrust |
hij, zij, het | ontrust | ontrustte | heeft ontrust |
wij | ontrusten | ontrustten | hebben ontrust |
jullie | ontrusten | ontrustten | hebben ontrust |
zij, ze | ontrusten | ontrustten | hebben ontrust |
PresensBeta
Example presens sentences for Ontrusten with some of the pronouns.
- Ik ontrust de buren met mijn harde muziek.
- Jij onrust de mensen met je constante geklaag.
- Hij onrust zijn vrienden door altijd te laat te komen.
- Wij onrusten onze ouders met onze wilde feestjes.
- Zij onrusten de buurt met hun luidruchtige gedrag.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ontrusten with some of the pronouns.
- Ik ontrustte de buren met mijn harde muziek.
- Jij ontrustte de mensen met je constante geklaag.
- Hij ontrustte zijn vrienden door altijd te laat te komen.
- Wij ontrustten onze ouders met onze wilde feestjes.
- Zij ontrustten de buurt met hun luidruchtige gedrag.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ontrusten with some of the pronouns.
- Ik heb de buren ontrust met mijn harde muziek.
- Jij hebt de mensen onrustig gemaakt met je constante geklaag.
- Hij heeft zijn vrienden onrustig gemaakt door altijd te laat te komen.
- Wij hebben onze ouders onrustig gemaakt met onze wilde feestjes.
- Zij hebben de buurt onrustig gemaakt met hun luidruchtige gedrag.