zakendoen

Conjugations List of Zakendoen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdoe zakendeed zakenheb zakengedaan
jij, je, udoet zakendeed zakenhebt zakengedaan
hij, zij, hetdoet zakendeed zakenheeft zakengedaan
wijdoen zakendeden zakenhebben zakengedaan
julliedoen zakendeden zakenhebben zakengedaan
zij, zedoen zakendeden zakenhebben zakengedaan

Presens
Beta

Example presens sentences for Zakendoen with some of the pronouns.

  • Ik doe zaken met internationale klanten.
  • Jij doet zaken in de financiële sector.
  • Hij doet veel zakendeals per jaar.
  • Wij doen succesvol zaken met verschillende bedrijven.
  • Zij doen graag zaken op internationaal niveau.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Zakendoen with some of the pronouns.

  • Vroeger deed ik zaken met lokale ondernemers.
  • Toen jij jonger was, deed je al zakendeals.
  • Hij deed vaak zaken in die regio.
  • Wij deden vroeger veel zaken met dat bedrijf.
  • Zij deden altijd zaken op dezelfde locatie.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Zakendoen with some of the pronouns.

  • Ik heb zaken gedaan met een groot bedrijf.
  • Jij bent al eerder zaken gaan doen in het buitenland.
  • Hij heeft succesvolle zakendeals afgerond.
  • Wij hebben recentelijk zaken gedaan met nieuwe partners.
  • Zij zijn betrokken geweest bij belangrijke zakentransacties.