afzwemmen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zwem af | zwom af | heb afgezwommen |
jij, je, u | zwemt af | zwom af | hebt afgezwommen |
hij, zij, het | zwemt af | zwom af | heeft afgezwommen |
wij | zwemmen af | zwommen af | hebben afgezwommen |
jullie | zwemmen af | zwommen af | hebben afgezwommen |
zij, ze | zwemmen af | zwommen af | hebben afgezwommen |
PresensBeta
Example presens sentences for Afzwemmen with some of the pronouns.
- Ik zwem af na maanden van training.
- Jij zwemt af in hetzelfde zwembad als vorig jaar.
- Hij/zij/het zwemt af met gemak.
- Wij zwemmen af op zaterdagochtend.
- Zij zwemmen af voor hun diploma.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afzwemmen with some of the pronouns.
- Ik zwom af toen ik nog jong was.
- Jij zwom af voordat de zon onderging.
- Hij/zij/het zwom af zonder problemen.
- Wij zwommen af op dezelfde dag als onze vrienden.
- Zij zwommen af terwijl het regende.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afzwemmen with some of the pronouns.
- Ik ben afgzwommen na maanden van training.
- Jij bent afgzwommen in hetzelfde zwembad als vorig jaar.
- Hij/zij/het is afgzwommen met gemak.
- Wij zijn afgzwommen op zaterdagochtend.
- Zij zijn afgzwommen voor hun diploma.