palperen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | palpeer | palpeerde | heb gepalpeerd |
jij, je, u | palpeert | palpeerde | hebt gepalpeerd |
hij, zij, het | palpeert | palpeerde | heeft gepalpeerd |
wij | palperen | palpeerden | hebben gepalpeerd |
jullie | palperen | palpeerden | hebben gepalpeerd |
zij, ze | palperen | palpeerden | hebben gepalpeerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Palperen with some of the pronouns.
- Ik palpeer de patiënt om zijn polsslag te controleren.
- De arts palpeert het gebied rondom de zwelling.
- Wij palperen regelmatig de lymfeklieren tijdens het onderzoek.
- Jullie palperen de buik van de patiënt voor mogelijke gevoeligheid.
- De studenten palperen de spieren tijdens de anatomieles.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Palperen with some of the pronouns.
- Vroeger palpeerde ik de patiënten zonder handschoenen.
- Toen ik nog studeerde, palpeerde ik vaak bij mijn medestudenten.
- Wij palpeerden vroeger alleen met onze vingers, niet met instrumenten.
- Als kind palpeerde ik graag mijn eigen gewrichten.
- Vroeger palpeerden de artsen zonder gebruik te maken van moderne technologieën.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Palperen with some of the pronouns.
- Ik heb de patiënt gevoelpalpeerd om zijn reflexen te testen.
- De arts heeft het letsel nauwkeurig gepalpeerd.
- Wij hebben de botten in de ledematen grondig gepalpeerd.
- Jullie hebben de lymfeklieren zorgvuldig gepalpeerd tijdens het onderzoek.
- De chirurg heeft de tumorlocatie voor de operatie gepalpeerd.