terugrijden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | rij terug | reed terug | heb teruggereden |
jij, je, u | rijdt terug | reed terug | hebt teruggereden |
hij, zij, het | rijdt terug | reed terug | heeft teruggereden |
wij | rijden terug | reden terug | hebben teruggereden |
jullie | rijden terug | reden terug | hebben teruggereden |
zij, ze | rijden terug | reden terug | hebben teruggereden |
PresensBeta
Example presens sentences for Terugrijden with some of the pronouns.
- Ik rijd terug naar huis na het werk.
- Zij rijdt terug naar de stad om haar vrienden te bezoeken.
- We rijden terug naar het hotel na een lange dag sightseeing.
- Jullie rijden terug naar de camping na een dagje aan het strand.
- De buschauffeur rijdt terug naar het depot na zijn laatste rit.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Terugrijden with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, reed ik altijd terug naar mijn grootouders in de vakanties.
- Vroeger reden we vaak terug naar het strand voor een picknick.
- Hij reed regelmatig terug naar het dorp om zijn ouders te bezoeken.
- Jullie reden elke zomer terug naar het vakantiehuisje in de bergen.
- De melkboer reed dagelijks terug naar de boerderij om verse producten op te halen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Terugrijden with some of the pronouns.
- Ik ben teruggereden naar mijn oude school om herinneringen op te halen.
- Hij is teruggereden naar de winkel om zijn portemonnee te zoeken.
- We zijn teruggereden naar het restaurant waar we vorige week hebben gegeten.
- Jullie zijn teruggereden naar de bergen waar jullie vorig jaar hebben gewandeld.
- De vrachtwagenchauffeur is teruggereden naar de fabriek om meer goederen op te halen.