hosselen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | hossel | hosselde | heb gehosseld |
jij, je, u | hosselt | hosselde | hebt gehosseld |
hij, zij, het | hosselt | hosselde | heeft gehosseld |
wij | hosselen | hosselden | hebben gehosseld |
jullie | hosselen | hosselden | hebben gehosseld |
zij, ze | hosselen | hosselden | hebben gehosseld |
PresensBeta
Example presens sentences for Hosselen with some of the pronouns.
- Ik hossel elke dag om wat extra geld te verdienen.
- Jij hosselt vaak op feestjes om drankjes te regelen.
- Hij hosselt kleding en accessoires om zijn stijl te verbeteren.
- Wij hosselen samen om een project te financieren.
- Zij hosselen op straat om hun kunstwerken te verkopen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Hosselen with some of the pronouns.
- Vroeger hosselde ik snoepjes om ze op school te verkopen.
- Toen ik jong was, hosselden we speelgoed onderling.
- Hij hosselde vroeger kranten om wat extra zakgeld te verdienen.
- In die tijd hosselden we vaak kleine klussen om bij te verdienen.
- Zij hosselden als tieners illegale kopieën van cd's en dvd's.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Hosselen with some of the pronouns.
- Ik heb vorige week flink gehosseld op de rommelmarkt.
- Jij hebt al veel succesvolle deals gehosseld in de afgelopen maanden.
- Hij heeft gisteren een grote som geld gehosseld met zijn zakelijke instinct.
- Wij hebben samen al verschillende evenementen gehosseld.
- Zij hebben een paar unieke items gehosseld tijdens hun reis.