assembleren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | assembleer | assembleerde | heb geassembleerd |
jij, je, u | assembleert | assembleerde | hebt geassembleerd |
hij, zij, het | assembleert | assembleerde | heeft geassembleerd |
wij | assembleren | assembleerden | hebben geassembleerd |
jullie | assembleren | assembleerden | hebben geassembleerd |
zij, ze | assembleren | assembleerden | hebben geassembleerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Assembleren with some of the pronouns.
- Ik assembleer elektronische apparaten in mijn vrije tijd.
- Jij assembleert de onderdelen van de machine nauwkeurig.
- Hij/zij/het assembleert de computeronderdelen met zorg.
- Wij assembleren de meubels voor de nieuwe showroom.
- Jullie assembleren de speelgoedsets voor de kinderen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Assembleren with some of the pronouns.
- Vroeger assembleerde ik zelf mijn fietsen.
- Toen ik jong was, assembleerde jij vaak je eigen computers.
- Hij/zij/het assembleerde vroeger speelgoed voor zijn/haar broertje.
- In die tijd assembleerden wij alles met de hand.
- Jullie assembleerden vroeger zelf jullie meubels.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Assembleren with some of the pronouns.
- Ik heb de robot succesvol geassembleerd.
- Jij hebt de puzzel in elkaar gezet.
- Hij/zij/het heeft de machineonderdelen correct gemonteerd.
- Wij hebben de meubels samengevoegd tot één geheel.
- Jullie hebben de bouwset zonder problemen in elkaar gezet.