inzagen

Conjugations List of Inzagen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikzaag inzaagde inheb ingezaagd
jij, je, uzaagt inzaagde inhebt ingezaagd
hij, zij, hetzaagt inzaagde inheeft ingezaagd
wijzagen inzaagden inhebben ingezaagd
julliezagen inzaagden inhebben ingezaagd
zij, zezagen inzaagden inhebben ingezaagd

Presens
Beta

Example presens sentences for Inzagen with some of the pronouns.

  • Ik zaag in de planken.
  • Jij zaagt in de planken.
  • Hij/Zij zaagt in de planken.
  • Wij zagen in de planken.
  • Jullie zagen in de planken.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Inzagen with some of the pronouns.

  • Ik zaagde in de planken.
  • Jij zaagde in de planken.
  • Hij/Zij zaagde in de planken.
  • Wij zaagden in de planken.
  • Jullie zaagden in de planken.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Inzagen with some of the pronouns.

  • Ik heb in de planken gezaagd.
  • Jij hebt in de planken gezaagd.
  • Hij/Zij heeft in de planken gezaagd.
  • Wij hebben in de planken gezaagd.
  • Jullie hebben in de planken gezaagd.