aanbrassen

Conjugations List of Aanbrassen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbras aanbraste aanheb aangebrast
jij, je, ubrast aanbraste aanhebt aangebrast
hij, zij, hetbrast aanbraste aanheeft aangebrast
wijbrassen aanbrasten aanhebben aangebrast
julliebrassen aanbrasten aanhebben aangebrast
zij, zebrassen aanbrasten aanhebben aangebrast

Presens
Beta

Example presens sentences for Aanbrassen with some of the pronouns.

  • Ik bras aan in de ochtend.
  • Jij brast aan tijdens het avondeten.
  • Hij/Zij braast aan op feestjes.
  • Wij brassen aan als we samen zijn.
  • Jullie brassen aan op vakantie.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aanbrassen with some of the pronouns.

  • Ik braaste aan toen ik jong was.
  • Jij braaste aan tijdens de zomervakantie.
  • Hij/Zij braaste aan in zijn tienerjaren.
  • Wij braasden aan op regenachtige dagen.
  • Jullie braasden aan tijdens de familiebijeenkomst.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aanbrassen with some of the pronouns.

  • Ik heb aangebrast op het feest gisteravond.
  • Jij hebt aangebrast tijdens de lunchpauze.
  • Hij/Zij heeft aangebrast op het werk.
  • Wij hebben aangebrast bij het buurtfeest.
  • Jullie hebben aangebrast op de verjaardag van je vriendin.