voorspiegelen

Conjugations List of Voorspiegelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikspiegel voorspiegelde voorheb voorgespiegeld
jij, je, uspiegelt voorspiegelde voorhebt voorgespiegeld
hij, zij, hetspiegelt voorspiegelde voorheeft voorgespiegeld
wijspiegelen voorspiegelden voorhebben voorgespiegeld
julliespiegelen voorspiegelden voorhebben voorgespiegeld
zij, zespiegelen voorspiegelden voorhebben voorgespiegeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Voorspiegelen with some of the pronouns.

  • Ik voorspiegel een mooie toekomst.
  • Jij voorspiegelt een gunstige uitkomst.
  • Hij/Zij voorspiegelt succes en geluk.
  • Wij voorspiegelen een betere wereld.
  • Zij voorspiegelen een rooskleurige situatie.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Voorspiegelen with some of the pronouns.

  • Vroeger spiegelde ik mezelf voor dat ik alles kon bereiken.
  • Toen voorgespiegeld hij/zij een veelbelovende toekomst.
  • In die tijd voorspiegelden wij een zorgeloos leven.
  • Als kind werd mij een perfecte wereld voorgespiegeld.
  • Elke dag voorspiegelden ze een betere toekomst.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Voorspiegelen with some of the pronouns.

  • Ik heb voorgespiegeld dat alles goed zou komen.
  • Jij hebt een positief beeld voorgespiegeld.
  • Hij/Zij heeft de werkelijkheid anders voorgespiegeld.
  • Wij hebben hoop voorgespiegeld.
  • Zij hebben een valse illusie voorgespiegeld.